Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5024

Datum uitspraak2009-07-29
Datum gepubliceerd2009-08-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers08/1910
Statusgepubliceerd


Indicatie

Met betrekking tot een deel van de navorderingsaanslag ontbreekt het voor navordering vereiste nieuwe feit. De aan belanghebbende opgelegde boete moet worden vernietigd omdat is voldaan aan artikel 67n AWR (vrijwillige verbetering).


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 08/1910 Uitspraakdatum: 29 juli 2009 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [eiser], wonende te [adres], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst Limburg/kantoor [adres], verweerder. Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur. De bestreden uitspraken op bezwaar De uitspraken van de inspecteur van 13 maart 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2002 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PH) met aanslagnummer [aanslagnummer]H.27, alsmede de gelijktijdig bij beschikking opgelegde vergrijpboete ad € 5.642. Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2009 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr. [gemachtigde], verbonden aan Foederer DFK accountants & consultants te Eindhoven, tot bijstand vergezeld van [gemachtigde], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde]. 1.Beslissing De rechtbank: -verklaart het beroep gegrond; -vernietigt de uitspraken op bezwaar; -vermindert de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.681; -vernietigt de boetebeschikking; -veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 492,33, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden; -gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt. 2.Gronden De navorderingsaanslag 2.1.Belanghebbende heeft op 17 februari 2003 aangifte IB/PH over het onderhavige jaar gedaan naar een belastbaar inkomen van € 51.679. Met dagtekening 25 juli 2003 is conform deze aangifte een (definitieve) aanslag IB/PH opgelegd. Naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek is de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. In afwijking van de aangifte heeft de inspecteur bij deze navorderingaanslag het inkomen verhoogd met: - correctie [bedrijf X] € 19.702 - ontvangsten particulier € 2.000 - correctie arbeidsbeloning echtgenote € 2.800 2.2.Ter zitting is komen vast te staan dat de correcties ter grootte van € 19.702 en € 2.000 (nadat deze bij uitspraak op bezwaar is verminderd met € 320) door belanghebbende niet langer worden bestreden. In geschil is dan nog slechts de correctie arbeidsbeloning, alsmede of aan belanghebbende terecht een vergrijpboete is opgelegd. 2.3.1.Belanghebbende heeft met betrekking tot de arbeidsbeloning gesteld dat geen sprake is van een nieuw feit in de zin van artikel 16 AWR. De inspecteur mag bij het vaststellen van een aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat in het onderhavige jaar in het overzicht verlies- en winstrekening van het bij de aangifte gevoegde jaarverslag een bedrag aan “werkzaamheden ega” is vermeld, een omstandigheid is die tot de conclusie dwingt dat de inspecteur gehouden was om op dat punt een nader onderzoek in te stellen. De aanduiding “werkzaamheden ega” en het daarbijbehorende bedrag wijst naar het oordeel van de rechtbank duidelijk op een arbeidsbeloning voor belanghebbendes (fiscale) partner. Gelet hierop had het op de weg van de inspecteur gelegen om de in de aangifte opgenomen aftrekpost te toetsen aan het bepaalde in artikel 3.16, vierde lid, van de Wet IB. 2.3.2.De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende te kwader trouw is. Van kwade trouw is alleen sprake indien belanghebbende de inspecteur opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt, of opzettelijk juiste informatie heeft onthouden. Daaronder is tevens begrepen dat belanghebbende welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard onjuiste inlichtingen te verstrekken (voorwaardelijk opzet). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende evenwel niet aannemelijk gemaakt dat daarvan met betrekking tot het in de aangifte opnemen van de arbeidsbeloning sprake is. De enkele stelling dat sprake is van kwade trouw is daartoe onvoldoende. Tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende over fiscale kennis beschikt. De rechtbank is tijdens het onderzoek ter zitting ook niet tot deze overtuiging gekomen. 2.3.3.Gelet op het voorgaande is met betrekking tot het element van de arbeidsbeloning niet het voor navordering vereiste nieuwe feit aanwezig. Van kwade trouw van de zijde van belanghebbende is geen sprake. Het belastbaar inkomen uit werk en woning zoals vastgesteld bij de bestreden uitspraak moet worden verminderd met € 2.800. De vergrijpboete 2.4.De inspecteur heeft aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 5.642 wegens - kort gezegd- het verzwijgen van inkomsten. Bij de bestreden uitspraak is de boete verminderd tot € 4.292. 2.5.Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval voldaan aan het bepaalde in artikel 67n van de AWR (vrijwillige verbetering). De rechtbank acht hierbij van belang dat belanghebbende het vermoeden van het door [bedrijf X] plegen van valsheid in geschrifte ten aanzien van een van zijn cliënten heeft gemeld bij de betrokken verzekeringsmaatschappij, dat hij medewerking heeft verleend aan het daaruitvoortvloeiend onderzoek van de FIOD en dat hij tijdens dit onderzoek uit eigen beweging zijn eigen situatie uitgebreid heeft besproken met de ambtenaren van de FIOD. Daaropvolgend heeft belanghebbende in zijn brief, ingekomen bij de inspecteur op 30 augustus 2005, aan de inspecteur kenbaar gemaakt welke bedragen er namens hem door [bedrijf X] zijn gedeclareerd, alsmede geschetst welke afspraken hij met [bedrijf X] had gemaakt, op grond waarvan de namens belanghebbende geïnde bedragen niet in zijn administratie en/of zijn aangifte(n) IB/PH voorkwamen. Aan het voorgaande doet niet af dat belanghebbende niet nog meer expliciet heeft aangegeven dat hij bepaalde inkomsten niet in zijn administratie of aangifte IB/PH heeft verantwoord en/of dat dit alsnog moet geschieden. Uit het rapport van het boekenonderzoek volgt bovendien dat belanghebbende bij het afgeven van de eerdergenoemde brief verzocht heeft om een mondelinge toelichting te kunnen geven, welke toelichting hij kort daarop, op 6 september 2005, ook feitelijk heeft gegeven. Slotsom 2.6.Gelet op al het vorenoverwogene is beslist als voormeld. 2.7.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de samenhangende zaken bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 08/1910, 08/1911 en 08/4998 vastgesteld op € 1.287 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1), waarvan 1/3 deel of € 429 voor de onderhavige zaak. Voor de overige door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten reis- en verletkosten wordt de inspecteur, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 190, waarvan 1/3 deel of € 63,33 voor de onderhavige zaak. Aldus gedaan door mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, rechter, en door deze en drs. J.M.C. Hendriks, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 6 augustus 2009 Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.